onjuistheid van mijn eigen perspectief

In de schaduw van een boom zat een oude man op zijn hurken.

Ik was in Lewe, een vriendelijk plaatsje in het Zuidoosten van Myanmar, voormalig Birma. De oude man had een zware maar handzame kei in zijn rechterhand, in zijn schoot een verzameling oude batterijen. Behoedzaam, één voor één, werden de batterijen geplet en de inhoud losgepeuterd uit het karkas.

“Wat bent u aan het doen?” Mijn Birmees is matig, zoals ook zijn Engels dat bleek te zijn. “Ik verzamel de inhoud van deze batterijen”. Natuurlijk, het was mij duidelijk. Maar een gesprek moet ergens beginnen. “Dit gaat daar in de grond”, zei de oude man, en hij wees op het kleine akkertjeverderop. Kennelijk keek ik vragend, dus stond hij moeizaam op. Sloffend ging hij mij voor naar het stukje grond met rijen jonge tomatenplanten. “Hier, in de aarde.” Om het nog begrijpelijker te maken groef hij een vuistgroot gat bij de voet van een plant. “Dan worden de tomaten groter”. Bij het woord ‘groter’ visualiseerde hij met zijn knokige handen een min of meer ontploffende tomaat. “Kaunde”, hoorde ik hem zeggen. Dat woord kende ik. “Lekker”, of “heel mooi”.

Hij begreep werkelijk niets van mijn reactie, de oude man. De huivering moest op mijn Westerse gezicht af te lezen zijn. Toen zag ik de onjuistheid van mijn eigen perceptie. Hoe kun je in een land van schaarste niet blij zijn met enorm grote tomaten?